2 januari aanstaande zal voor mij een memorabel moment zijn. Dit omdat ik op 2 januari 1965 met werken begon en daarna geen dag zonder heb gezeten, me zelfs niet kan herinneren dat ik ooit één dag ziek thuis bleef. Vijftig jaar nonstop, volgens de overheid heb ik daarmee voldoende bijgedragen aan de totstandkoming van de zorgzame socialistische heilstaat. De laatste maanden moest ik telkens opnieuw formulieren invullen. Van de Nederlandse AOW, van de Belgische pensioenkas en van het ABP, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Want jawel, ooit was ik zelfs ambtenaar.
Mijn loopbaan begon als jongste bediende in een ouderwetse kruidenierszaak van de Etos waar suiker, bloem en bruine bonen nog in witte puntzakjes werden afgewogen, groene zeep en chloor de grootste hardlopers waren en op de jampotjes van Flipje een dubbeltje statiegeld zat. 1965 was de tijd van de vooruitgang. Het Maagdenhuis was nog niet bezet geweest en Woodstock moest nog plaatsvinden. We leefden in een keurige maatschappij waarin ik als 15-jarige 's ochtends van thuis vertrok met een broodtrommeltje, natgekamde korte haren en een echte stropdas rond mijn nek. Het achterlichtje van de fiets werkte zoals voorgeschreven en wilde ik links of rechts afslaan dan stak ik mijn hand uit om het nog vrijwel onbestaande verkeer van mijn beslissing op de hoogte te stellen. Wel broedde er al iets in Eindhoven, voornamelijk in de muziek. Ben ik te min, speelde ik op de Egmond basgitaar.
Zoals het heurde ging ik voor kruidenier studeren, een tweejarige opleiding, drie lange avonden per week, die eigenlijk best wel pittig was. Voor het mondelinge examen in Venlo zat ik voor de eerste keer zonder begeleiding in een trein, een electrische want dat was op dat moment al heel gewoon. De examinatoren wilden me klein krijgen en strooiden een handvol koffiebonen over de tafel uit. Zo jongeman, wijs ons de Guatemala maar eens aan. Toen ik dat met quasi groot gemak deed (ze zijn immers anders gefermenteerd), zeiden ze: en noem voor ons eens de bladposities van de theeplant. Dat was een eitje: souchon, pecco souchon, pecco. Eventueel zelfs oranje pecco, opperde ik voorzichtig. Daar hadden ze niet van terug. Van de tabaksplant dan? Ik vroeg de examinatoren keurig of het om sigaren of sigaretten ging, die doen namelijk andere dingen met het zandblad. Zo ging dat nog een tijdje door. Feit is dat ik met een diploma naar huis mocht. Bij mijn baas kreeg ik 3 gulden per week opslag door dat wapenfeit. Vijftig jaar later ben ik nog steeds dankbaar dat ik die oude kruideniersopleiding volgde, want ik deed een gigantische vracht aan brede warenkennis op, meer dan je in een encyclopedie kan vinden. Van wijnen tot vlees, van snoepgoed tot brood, van ijs tot peulvruchten, àlles moest je kennen.
1965 betekende voor mij de Stones en hevig scharrelen met de meisjes die zich vrijvochten en kennelijk nergens vies van waren. Lange Ria was de strafste, die was echt helemaal nergens vies van. Ze was geen neerlandicus, want ze riep: ik komt! De krantenwijk was om wat bij te verdienen, dromend van een eigen Puch of Tomos. De eerste (en bijna laatste) keer was ik echt dronken. Na 1965 kwam de wereld in een stroomversnelling terecht en wat mij betreft is dat nooit opgehouden. Ik stapte van het ene avontuur in het andere, werd sergeant-verkenner, keurmeester bij de Keuringsdienst van Waren en trouble shooter bij een technologisch adviesbureau in de banketsector. Het ging van de hak op de tak want al op mijn 36e had ik een eigenhandig opgebouwd adviesbureau met 60 man in dienst, met Carine als rechterhand. Dat liep uiteraard stuk, maar toen ik het daarna opnieuw deed, ging het prima. We verkochten de zaak toen ik 46 was. Te jong om achter de geraniums te gaan zitten, smeedde ik nieuwe plannen en richtte Culinaire Saisonnier op terwijl ik geen ei kon bakken. Waarom, dat weet ik nog steeds niet echt. Dat is inmiddels bijna 20 jaar geleden dus. En verder?
Volgende week vrijdag ga ik op vakantie. Dat wil zeggen dat nog slechts enkele werkdagen resteren vooraleer ik officieel met pensioen mag gaan. Dat geeft werkelijk een bijzonder gevoel waar ik helemaal niets mee kan. Ten eerste heb ik uitgerekend dat ik voortaan ongeveer 800 euro per maand ga ontvangen, daar kan ik verdorie niet eens slechte whisky van betalen. Bovendien is er een mooie uitgeverij met vele duizenden lieve abonnees die ik echt niet in de steek ga laten. Maar wel heb ik me voorgenomen om het in de toekomst ietsje anders te gaan doen. Naar mijn collega's heb ik gisteren een mailtje gestuurd waarin ik nauwkeurig aangeef in welke diverse periodes van 2015 ik in Saint-Pompon zal zitten. Sinds de postduiven daarginds zijn verruild voor een snelle internetverbinding en wifi op het terras, kan ik rustig mijn werk blijven doen. In badjas, want daar houd ik van. Ik wil graag blijven werke, maar dan met een ander gevoel. Ach, in de nabije toekomst zal ik vaker in het noorden dan in het zuiden zijn. Bijvoorbeeld om op de Horecava als meubilair te dienen in de stand van Saisonnier. Of om in Assen de jaarlijkse Persprijs uit te reiken. Als we elkaar tegenkomen, moeten we nodig een glas met elkaar drinken op mijn pensioen. Geloof me, u bent sneller aan de beurt dan u denkt. Dan drinken we een glas op úw pensioen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten