Seizoenen, daar houden de chefs zich tegenwoordig wel aan. Gelukkig maar, dat was tien jaar geleden helaas wel anders. Maar om daar zo veel mogelijk de eigen regio bij te betrekken, dat is nog niet zo algemeen. Van een chef die dat wel doet, wordt al gauw gezegd: "Ja, maar hij heeft het makkelijk, zijn regio zit vol mooie producten. Maar ik..." Inderdaad denken legio chefs dat er in hun eigen omgeving weinig interessants te vinden is. Vermoedelijk hebben ze nog niet te tijd genomen om even rond te kijken. Het is, zo weet ik uit ervaring, zelfs niet abnormaal om midden in een wereldstad prachtige dingen te zien groeien, totaan morieljes toe. Maar ja, je moet er dan wél oog voor hebben. Om u te bewijzen dat overal wel wat te rapen valt, neem ik u mee naar de Kungs. Dat is een volksstam die nog in het stenen tijdperk leeft, ergens diep in de Afrikaanse binnenlanden, in de Kalahari-woestijn. Het is een der meest bizarre, desolate en droge gebieden op aarde, niet bepaald vergelijkbaar met een landschap van molentjes, tulpen en vet gras. Eénmaal per jaar valt er met geweld 15 tot 20 centimeter regen, voor de rest van het jaar is het puffen, hijgen en blazen geblazen. In deze allerverzengende hitte, waar plant en dier om voor de hand liggende redenen zeldzaam zijn, doen de bosjesmannen en bosjesvrouwen van de Kungs hun dagelijkse boodschappen. Hoe krijgen ze dat zonder supermarkten voor elkaar?
Op de universiteit van Toronto vroeg men zich dat ook af. En omdat afgestudeerden nooit zijn afgestudeerd, deden de Canadezen onderzoek, daar in de woestijn. De schokkende conclusie van de onderzoekers was, dat de Kungs in een paradijs op aarde leven, van alles genoeg hebben en zich bepaald niet druk maken. La dolce far niente dus.
De Kungs, die helemaal zijn aangewezen op wat er in de bizarre woestijn groeit en beweegt, krijgen gemiddeld 2.140 kilocalorieën per dag binnen, volgens hun eigen zeggen in smakelijke porties. Hun belangrijkste voedselbron is de mongongo (alles wat in Afrika met een M begint, is lekker), een noot met een harde bast die afkomstig is van de enige boom die er durft te groeien. Daarnaast jagen de Kungs op alles wat beweegt en plukken ze spulletjes uit wel honderd voor ons onzichtbare plantensoorten. Kortom, ze eten alles wat vliegt behalve een helicopter, ze jagen op alles wat vier poten heeft behalve een tafel.
In de periode van januari tot maart is het betrekkelijk vochtig in de woestijn. Men selecteert dan smakelijke bessen en vruchten. In het lange, droge seizoen zoekt men naar wortelen en scheuten. Alle plantaardige stoffen worden door de vrouwen verzameld. Onderzocht is dat zij in zes uur tijd voldoende bij elkaar scharrelen om hun gezin gedurende drie dagen te voeden. De mannen gaan op jacht. Hoewel de Kungs een stukje vlees lekker vinden, betekent jachtbuit voornamelijk status. De bosjesman kijkt naar zijn vangst als een Friese boer naar zijn melkquotum. Aan de jacht besteden de mannen trouwens bijzonder weinig tijd, want ze vullen hun dagen het liefst met oorlog voeren, dansen en gebukt staande besjesplukkende vrouwen bespringen.
Welnu. Wanneer zelfs de Kungs geen reden tot klagen hebben over hun regio, moet een chef dan klagen dat de aardbeien in januari zijn uitgeput? Moet hij dan klagen over de mogelijkheden van zijn eigen streek? Maak dat de kat wijs.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten