In mijn jeugd was het allemaal simpel. Eerst had je twee jaar kleuterschool, een tijd van alleen maar spelen. Dan volgden er zes klassen lagere school. De meester wist precies wat jij in je mars had en wat je ouders met je wilden. Dat was bepalend voor de latere schoolkeuze. Werkte ja graag met je handen dan ging je naar de ambachtschool, meisjes naar de huishoudschool. Werd je geknipt bevonden voor een later baantje als kantoorbediende of winkelier dan ging je naar de mulo. Iemand met een beetje meer in zijn mars ging naar de HBS, de bollebozen vertrokken naar het gymnasium.
Er zat destijds maar één foutje in het systeem: je carrière werd grotendeels door de sociale status van je familie bepaald. De zoon van een werkman werd werkman, die van kantoorpief werd kantoorpief. Er was bijna geen enkele gelegenheid om je aan dat sociale klassesysteem te onttrekken, het was vrijwel ondenkbaar dat de zoon van een glasfitter naar de universiteit zou gaan. Andersom was het ook waar: met een kantoorklerk als vader was het onbespreekbaar dat je een handvak zou mogen gaan leren. De schoolmeester maakte wel eens briljante leerlingen mee uit de arbeidersklasse. Op dat moment werd meneer pastoor ingeschakeld, zodat er toch nog een kansje op een hoge opleiding kwam.
Het was simpel: je werkte met je poten of met je hoofd, een tussenweg was er niet. Er was geen enkele behoefte aan om van ambachtschoolleerlingen halve professoren te maken. Weliswaar kregen ze een beetje algemene ontwikkeling mee, er werd vooral geleerd om met de handjes te werken, de hersenen in functie van de handen.
Dat was allemaal in de jaren vijftig van de vorige eeuw, nadien veranderde het systeem in ijltempo. Elke zichzelf respecterende minister van onderwijs kwam met nieuwe onderwijsideeën en die moesten worden uitgevoerd. Eén van de gevolgen is dat tegenwoordig vrijwel iedereen universitair geschoold is. Vandaar dat er universitaire diploma's worden gevraagd bij vacatures aan de benzinepomp, voor het vakkenvullen bij Albert en voor het op orde houden van de gemeentelijke plantsoenen. Een ander gevolg, zo mogelijk nog bedenkelijker, is dat je als een halve universitair moet worden opgeleid als je later met je handjes wilt werken. Hoeveel tijd blijft er over voor praktijkonderwijs? Bijna geen. Degenen die in Nederland koken hebben geleerd, kunnen helemaal niet koken. Ze weten zelfs het verschil tussen een kalfstong en een zeetong niet, want die hebben ze nog nooit gezien. Het bedrijfsleven moet dat maar oplossen. En zo komen leerlingen de restaurantkeuken binnen, door hun leraar uitsluitend nauwkeurig geïnformeerd over wat hun rechten zijn. Nee, als ik kinderen zou hebben die het koksvak wilden leren, ik stuurde ze acuut naar België. Want daar wordt het vak nog op de ouderwetse manier geleerd. Het Nederlandse systeem is verrot.
Het is natuurlijk niet alleen het onderwijs, want er zijn ook verdomd goede vakdocenten die hun best doen binnen deze 'puinhoop'. Het zijn ook de bedrijven en de leermeesters die hier debet aan zijn, de goeden daargelaten. Maar op deze manier doorgaan binnen Nederland heeft geen zin meer en België is natuurlijk voor velen te vér weg. Het is precies wat jij ook aangeeft, binnen Nederland moét alles ingewikkeld zijn, want dan lijkt het belangrijk en zo graven we ons eigen 'graf' aangaande de gastronomie. Ze willen hier snel, meedoen met de tijd, maar begrijpen er geen donder van....laat het dus maar gebeuren...de Horeca naar de kloten....
BeantwoordenVerwijderen