vrijdag 29 oktober 2010

Hoe groot moet een gemeente zijn?

Nu er in Nederland een nieuwe regering aantrad, is de discussie over te grote ambtenarenapparaten weer op gang gekomen. Het moet allemaal kleiner, het moet met minder. Maar tegelijkertijd hoor ik geluiden dat gemeentes van pakweg een half miljoen inwoners de oplossing zullen zijn. Ik ben zo vrij om mijn eigen voorstel te doen. In Nederland en België is al jaren geleden een proces van gemeentelijke fusies op gang gezet. Dorpen worden aan elkaar gekoppeld tot steeds grotere gemeentes. Dat is nodig, zegt men, want zonder schaalvergroting ben je nergens. De stad Antwerpen heeft zo al minstens twintig dorpen opgeslokt, totaan Berendrecht en Zandvliet pal aan de Nederlandse grens toe. In Nederland is de situatie nog markanter, daar bestaan voortaan gemeentes die een kwart van een provincie bestrijken. De nieuwe gemeentes kregen daardoor de mogelijkheid om zich van grote gebouwen met loketten te voorzien, een groot leger van ambtenaren leidt alles in goede banen. Wil je een nieuw paspoort, dan mag je een nummertje trekken en in de onpersoonlijke rij gaan staan.
Waarom, zo vraag ik me af, moet alles altijd groter? Er bestaat een prachtig voorbeeld van hoe het ook anders kan: mijn dorpje Saint-Pompon.

De gemeente Saint-Pompon, diep in de beboste kalkheuvels van de Périgord gelegen, is qua oppervlak met zijn 27,4 vierkante kilometers behoorlijk groot. De meeste ruimte wordt in beslag genomen door eiken- en kastanjebossen, keurig gegroepeerde notenbomen en truffelplantages, terwijl er ook voor de koeien ruimte is. De gemeente telt slechts 380 zielen, verdeeld over een groot aantal gehuchten. In het dorp zelf, le bourg, wonen slechts 80 mensen. We hebben een café-tabac, een bar-restaurant, een restaurant, een superetje, een postkantoortje, een apotheek, een benzinepomp, een slager, een bakker, een bibliotheek, een wifi hotspot, een hanghuisje voor de jeugd, een lagere school, een kerk met gedeelde pastoor, ja zelfs een adresje waar je olie voor je kacheltje kunt kopen.
En we hebben ook een gemeentehuisje, waar de burgemeester (le maire) en de raadsleden (les adjoints) zetelen. Hoewel, zetelen doen ze niet veel. Alleen wanneer le maire het hoogdringend acht, zo'n twee of drie keer per jaar, komen de adjoints op appèl. De gemeentescretaris is voor 40% in dienst, hij wordt gedeeld met buurdorp Saint-Laurent. Tot vorig jaar was slechts één persoon in gemeentedienst, de cantonnier. Zeg maar de dorpsklusjesman. Toen hij vanaf vorig jaar bloemen moest gaan watergeven en het daarvoor veel te druk scheen te krijgen, kreeg hij er een collega bij. Met tweeën doen ze niet méér werk, het is alleen gezellig voor ze geworden. De twee cantoniers rijden geboederlijk met een ronkend vrachtwagentje rond, de bezem keurig rechtopstaand in de laadbak. Ze doen uiteenlopende klusjes. De belangrijkste taak is tegenwoordig zoals gezegd het geven van water aan de bloemetjes en plantjes die door het nieuwverkozen gemeentebestuur werden aangeplant. Verder ontstoppen ze het communale riolenstelsel, gooien ze af en toe een handje chloor in het gemeentelijke drinkwaterreservoir, voeren ze de drie gemeentelijke eendjes in de Mandalou, zagen ze een omgevallen boom weg of doen ze reparaties aan het ontelbare kilometers tellende gemeentelijke asfalt. Dat is alles. En wanneer ze bijzondere klussen moeten klaren, zoals het ophangen van de feestverlichting voor de quatorze juillet, helpen de dorpelingen een handje mee. Geen loketten hier, geen formulieren, geen problemen. Wanneer je iets hebt, ga je naar de burgemeester, je weet hem wonen. Of je spreekt hem 's ochtends op het dorpsplein alwaar hij zich onder de roddelenden bevindt.
Saint-Pompon is dus een metropool in zakformaat, met een wegennet dat qua lengte met een provinciestad vergelijkbaar is. Wanneer we het verzorgen van de luxe bloemetjes niet meerekenen en de twee cantoniers gerust voor één mogen tellen, beschikt de gemeente in totaal over één full time persoon. Dat is het voordeel van kleinschaligheid.
Is er dan geen gemeentepoitie, geen champetter? Nee, een grote regio met tal van gemeentes wordt bewaakt door enkele gendarmes die in Villefranche-du-Périgord gekazerneerd zijn. Je ziet ze zelden en ze zijn ook zelden nodig. De sociale controle, in de noordelijke landen verguisd en onbestaand, is op het Franse platteland de grote veiligheidsfactor. Veel mensen doen hun huis of auto niet op slot, er is altijd wel een buurman die erover waakt. Alleen wanneer een groepjes Gitanes te regio passeert, is iedereen op zijn hoede. De ouderenzorg dan? Nee, geen bejaardenhuizen hier. De mensen blijven tot hun dood in hun huisje wonen, de buurt houdt een oogje in het zeil, doet de wekelijkse boodschappen en veegt het stoepje. De rijksverpleger, bij ons toevallig de burgemeester zelf, komt tweemaal per week bij de oudjes op bezoek en geeft de eventuele spuitjes of pilletjes. Zeg niet dat dit systeem niet werkt, want het dorp telt maar liefst acht honderdjarigen die allemaal alleen wonen.

Klein is fijn, hoe keiner hoe fijner. Politici van de noordelijke landen zouden eens niet op werkbezoek moeten gaan naar Thaise massagehuizen, ze zouden beter eens in een dorp als Saint-Pompon kunnen rondkijken. Ik ben graag bereid om als gids te fungeren. Al gauw zouden alle gemeentelijke herindelingen ongedaan worden gemaakt. Of niet, want.... ze zouden daarmee veel macht verliezen en daar heb je uiteraard geen huichelcarrière voor opgebouwd.

2 opmerkingen:

  1. De menselijke maat moet terug,daar ben ik het geheel mee eens.

    Echter is het platteland in Frankrijk op dit moment geen ´place to be´ voor jongeren, blijkens de leegloop. Het is dus ook een kwestie van ´een moetje´

    met groet

    W. van Beek

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Geen place to be voor jongeren,dat zijn Amsterdam-Noord en Schaarbeek ook niet. In Saint-Pompon hebben de jongeren in elk geval hun eigen hanghokje, een kamer van de vroegere pastorie. Verder, en dat is voor noorderlingen opmerkelijk, behoren de jongeren gewoo tot de dorpsgemeenschap. Ook pubers geven je een hand, maken een praatje op het plein, helpen met de boodschappen voor de ouderen mee, en verder zijn ze uieraard ook wel eens lastig, daar zin ze pubers voor. Het grote probleem is het gebrek aan werkgelegenheid. Daardoor trekken de mensen naar de stad en kleden ze de dorpsgemeenschappen uit. Maar dat heeft niets met de groottes van gemeentes te maken, het is een economisch probleem dat we ook in de fusiegemeentes van Oost-Groningen en Zeeland zien.

    BeantwoordenVerwijderen